Jumat, 18 Mei 2012

PARARTON PART I [6-10] be


PARARTON
PART I [6-10]
[6]
dan is hier nog iemand anders”. De vervolgers zeiden: “Het is waar, dat de amandala (maar) zes kinderen heeft, en er zijn er hier maar zes aan het planten”. Zij gingen daarop verder. De amandala sprak toen tot Ken Angrok: “Mijn jongen, ga heen; mogelijk komen die u zoeken, nog terug, (en) beredeneeren zij wat, ik zeide nader, (dan) geeft het niet, dat gij tot mij uw toevlucht hebt genomen; vlucht naar het bosch”. Ken Angrok antwoordde: “Ik zal niet wachten op die mij vervolgen”, en zoo is het er toe gekomen, dat Ken Angrok zich naar het bosch begaf, dat Patangtangan heette. Daarop vluchtte hij naar Ano, en van daar naar het bosch te Terwag, maar hij werd weder en in nog hooger mate lastig. Nu gebeurde het, dat de amandala van Luki, tegenover de welahan, zijn gaga-veld ging beploegen, om er een boonenveld van te maken. Hij nam eten voor zijn buffeljongen mede. Dat plaatste hij op een der stapels in een bambukokertje. Voorovergebogen beploegde hij ijverig het boonenveld. Het eten werd door Ken Angrok, die er al bukkende naartoe sloop, weggenomen. Zoo deed dagelijks. De amandala stond er verbaasd van, dat het eten van den jongen dagelijks verdween, en zeide: “Hoe komt toch die rijst te verdwijnen?” Zich in de welahan verschuilende, hield hij het eten van den herder in het oog, terwijl hij den jongen (in zijne plaats) liet ploegen. Spoedig daarop kwam Ken Angrok uit het bosch, om de rijst weer weg te halen. De amandala sprak hem aan: “Gij zijt het dus, mijn jongen, die de rijst van mijn buffeljongen iederen dag weg neemt”. Ken Angrok antwoordde “Ja, amandala, ik nam het eten van uw jongen iederen dag weg, omdat ik honger en niet te eten heb”. De amandala zeide:“ Wel, mijn jongen, kom in mijn kluis als gij honger hebt, vraag (daar) iederen dag om rijst, want dagelijks zie ik uit of er ook gasten komen”. Zoo werd Ken Angrok door den amandala uitgenoodigd te Batur te komen, en op rijst en toespijzen onthaald. De amadala zeide tot zijn vrouw: “Nini bhatari, ik draag u op, om, als Ken Angrok hier mocht komen, en ik niet thuis mocht zijn, als zijn huisvrouw, lief. tegen hem te wezen, hij is medelijdenswaardig”. Ken Angrok, zoo verhaalt men, kwam daar (toen) elken dag. Van daar ging hij naar Lulumbang, naar Bañjar kocapet. Nu geschiedde het eens, dat de amandala van Turyantapada van Kabalon terugkeerde. Deze, Mpu Palot geheeten, bezat de dharmakañcana. Hij was een leerling van den hyang buyut van Kabalon, den belichaamden dharmakañcanasiddhi, siddhi = sanidya. Mpu Palot keerde (dan) van Kabalon weer terug met 5 tahil ruw (goud). Te Lulumbang rustte hij even uit. Hij zag er tegen op alleen naar Turyantapada terug te gaan, omdat men vertelde dat er iemand was die den weg onveilig maakte. Die person moest Ken Angrok heeten. Mpu Palot wist niet, dat het een en dezelfde was.
[7]
Hij trof er Ken Angrok aan. Deze sprak tot hem: “Wel, mijnheer, waar gaat gij naar toe?” Mpu Palot antwoordde: “Mijn jongen, ik kom van Kabalon, om weer naar Turyantapada terug te keeren: maar ik ben bang voor onderweg, want iemand, die Angrok heet, moet hem onveilig maken”. Ken Angrok glimlachte en zeide: “Wel, mijnheer, dan zal ik u begeleiden, en ik zal het straks wel tegen hem opnemen, als wij dien Ken Angrok mochten ontmoeten; ga u maar verder naar Turyantapada terug, en maak u niet ongerust”. De mpu van Turyantapada gevoelde zich zeer verplicht, toen hij de belofte van Ken Angrok vernam, en thuis gekomen, leerde hij hem de dharmakañcana (tot belooning). Deze kende haar spoedig, en voor Mpu Palot deed hij, als men diens wondermacht (met de zijne) zou willen vergelijken, (daarna) niet onder. De kluizenaar nam hem ook tot kind aan, tengevolge waarvan de kluis van Turyantapada ook Mandala ing bapa heette. Nu gedroeg zich Ken Angrok na Mpu Palot als vader erkend te hebben, als volgt. Omdat Mpu Palot (nog) niet voldoende had zond deze hem naar Kabalon om de dharmakañcana bij den hyang buyut van Kabalon geheel en al meester te worden en het ruwe (goud), dat hij er nog had achtergelaten, geheel weg te halen. Ken Angrok ging er heen, maar de bewoners van Kabalon vertrouwden hem niet. Dit maakte hem boos: “Er zij embang in de panapen (?) (wenschte hij), en hij trachtte het hoofd daar te vermoorden, maar dit vluchtte en ontkwam bij den hyang buyut van Kabalon. Alle kluizenaars van Kabalon, de guruhyang's tot en met de kapuntan, werden opgeroepen; zij kwamen naar buiten met hun gamelan-hamers, zetten Ken Angrok na, en sloegen hem met die hamers, om hem, als dat kon, te dooden. Maar nu hoorden zij een stem uit den hemel: “Doodt dien man niet, kluizenaars; hij is mijn zoon, en heeft nog veel in dit ondermaansche te verrichten”. Dit hoorden de kluizenaars zich uit den hemel toeroepen. Zij hielpen Ken Angrok weder geheel bijkomen. Daarop zwoer Ken Angrok een eed, zeggende: “Er zal beoosten den Kawi geen kluizenaar zijn, die de dharmakañcana niet volkomen bezitten zal”. Daarna ging hij van Kabalon naar Turyantapada, en de kluizenaar van de Mandala ing bapa verkreeg de dharmakañcana nu geheel. Hij verliet toen de Mandaleng bapa en ging naar de buurt van Tugaran. De buyut van Tugaran wilde van hem niet weten. Hij maakte het den menschen daar lastig, en werd daarom door de gopala opgenomen en (weer) in de Mandala ing bapa geplaatst. Nu gebeurde het, dat hij de dochter van den buyut van Tugaran aantrof, toen zij op een gaga-veld boonen plantte. Hij verkrachtte dat meisje; langen tijd was de boon in den zak, en daarom zijn de boonen van Tugaran gladrond, groot en zoet. Van Tugaran keerde hij weder naar de Mandala ing bapa terug,
[8]
en zeide: “Als ik (ooit) wat word, dan zal ik aan den kluizenaar van den Mandala ing bapa een groote gift in zilver doen”. Er werd naar Daha bericht gezonden, dat hij weder last veroorzaakte, en zich te Turyantapada verstoken had. Men trachtte hem weer onschadelijk te maken en lieden van Daha zochten naar hem. Hij ging van de Mandaleng bapa weg, en vluchtte naar den berg Pustaka. Van daar ging hij naar Limbehan, waar de buyut met hem begaan was en hem opnam, doch daarop ging hij weer naar Rabut kedung Panitikan om er te gaan slapen. (Daar) werd hem geopenbaard, dat hij naar Rabut gunung Lejar moest gaan op zwarten Woensdag van de wuku Warigadyan, “de goden zouden dan een vergadering houden”, zoo zeide de nini van Panitikan, “(en) ik zal u helpen en verbergen, vader; niet iemand zal u zien; ik moet (toch) op den berg Lejar gaan vegen, als er godenvergadering is”. Zoo zeide zij. Ken Angrok begaf zich daarop naar den berg Lejar, en toen zwarte Woensdag van de wuku Warigadyan was gekomen, ging hij naar de vergaderplaats. Hij verstak zich in den vuilnishoop, waar hij door de nini van Panitikan met gras overdekt werd. Daarop lieten zich de zeven geluiden hooren: rollende donderslagen, en korte, aardbeving, bliksem, weerlicht, wervel-en stormwinden; er viel regen in een tijd, dat men die niet verwachten kon; onafgebroken waren er regenbogen in het oosten en (te gelijk) in het westen te zien, en daarop zonder verpoozen stemmen te hooren rumoerig en onstuimig. Het gevoelen van de goden op die vergadering was: “Hij die het eiland Jawa hecht en sterk maken zal, als ...” zoo spraken de goden, om beurten roepende; en “Wie moet er koning over het eiland Jawa worden?” vroegen zij. Bhatara Guru antwoordde: “Weet goden, dat ik een zoon heb, die als menschenkind uit een vrouw van Pangkur geboren is, die zal het land van Jawa hecht en sterk maken”, Nu kwam Ken Angrok uit de vuilnishoop te voorschijn, en de goden keurden hem, toen zij hem gezien hadden, goed, en stelden vast, dat hij (als koning) Bhatara Guru heeten zou; zoo beslisten zij, onder luid en algemeen gejuich. Over Ken Angrok was door het lot (nog verder) beschikt, dat hij als vader erkennen zou den weleerwaarden brahmaan Lohgawe, die juist van Jambudwipa was gekomen, omdat hij hem te Taloka moest gaan zoeken; zoo zijn er het eerst brahmanen oostelijk van den Kawi aangeland. De tocht naar Jawa had hij niet met een schip gemaakt; op drie kakatang-bladeren had hij hem gedaan. Hij landde in het gebied van Taloka, en zocht nu Ken Angrok overal. Hij sprak: “Er moet een jongen zijn met lange handen en dikke knieen, in zijn rechterhand moet het radteeken en in zijn linker het schelpteeken te zien zijn, Ken Angrok heet hij, en ik zag hem in mijne devotie; hij is een incarnatie van Bhatara Wisnu, die mij indertijd in Jambudwipa onderrichtte: ”Eerwaarde Lohgawe, gij hebt mijn beeldtenis nu reeds zoo lang aangebeden, (maar) zelf ben ik hier niet (meer); ik heb mij geincarneerd in een mensch op Jawa; volg mij (daarheen); ik ben (thans) Ken Angrok;
[9]
zoek mij in de speelhuizen””. Spoedig daarop treft Lohgawe Ken Angrok in een speelhuis aan. Hij ziet oplettend toe, en werkelijk hij is het dien hij in zijn devotie gezien had. Hij wendt zich tot hem en zegt: “Gij, mijn jongen, zijt Ken Angrok? Ik ken u, omdat ik u in mijn devotie heb aanschouwd”. Angrok antwoordde: “Juist, mijnheer, ik ben Ken Angrok”. De brahmaan omhelsde hem en zeide: “Ik neem u aan tot zoon, mijn jongen, ik zal u helpen in het ongeluk, en u verzorgen waarheen gij ook gaat”. Ken Angrok verlaat daarop Taloka, en gaat met den brahmaan naar Tumapel. Daar gekomen vindt hij, een goede gelegenheid om, zooals hij erg verlangde, bij den akuwu Tunggul ametung op audientie te gaan. Er is juist audientie. Tunggul ametung zeide: “Welkom, mijnheer de brahmaan, van waar komt u, dien ik tot nog toe niet zag”. De eerwaarde Lohgawe antwoordde: “Mijn jongen, akuwu, ik kom juist van over zee; ik wilde gaarne bij u, mijn jongen, in dienst komen en verwijlen, en ook mijn aangenomen zoon hier zou dat gaarne bij u doen”. Tunggul ametung liet daarop volgen: “Wel, eerwaarde, het doet mij genoegen, dat u bij mij wil komen verblijven. [Aldus sprak Tunggul ametung]. Ken Angrok diende nu gedurende een tijd bij Tunggul ametung, den akuwu van Tumapel. Nu gebeurde het dat er te Panawijen een geleerde buddha-priester van de mahayanistische kerk, was. Hij had een kluis op de velden van de Panawijen-ers, en heette Mpu Purwa. Hij had een dochter van voor dat hij mahayanist geworden was, een meisje buitengemeen schoon, Ken Dedes geheeten. Men vertelde van haar, dat zij onvergelijkelijk schoon was, en beoosten den Kawi was dat doorgedrongen tot Tumapel. Tunggul ametung hoorde het, hij ging naar Panawijen, naar het verblijf van Mpu Purwa, vond (daar) Ken Dedes en was over de schoonheid van de maagd geheel opgetogen. Mpu Purwa was juist afwezig, en zoo werd Ken Dedes door Tunggul ametung met geweld geschaakt. Toen Mpu Purwa weer terugkwam, vond hij zijn (immers) reeds geschaakte dochter niet (terug); hij begreep het niet, en slingerde een verschrikkelijke verwensching (tegen de schuldigen): “Moge de schaker van mijn kind het genot, dat hij van haar hebben zal, niet ten einde toe smaken, maar door sluipmoord met een kris omkomen; en mogen de putten van de Panawijen-ers opdrogen, en er geen water uit de bekkens hier meer vloeien, omdat zij mij niet bericht hebben, dat mijn kind aangerand werd; en voor mijn kind, die de karma amamadangi geleerd heeft, wensch ik, dat zij een zeer groot geluk deelachtig moge worden”.
[10]
Zoo luidde de vloek van den mahayanist te Panawijen. Nadat Ken Dedes te Tumapel was gekomen, sliep Tunggul ametung met haar, en hij beminde haar teeder, en toen zich de eerste teekenen der zwangerschap begonnen te openbaren, deed hij met haar voor genoegen een uitstapje naar den hof Boboji. Zij reed (daarbij) op een wagen. Bij het afstijgen van den wagen, in den tuin, deed het toeval hare bloote dij tot op haren schoot zichtbaar worden, en zag Ken Angrok daar een vuurgloed. Hij raakte daardoor in de war, en dan, zij was zoo volmaakt en onvergelijkelijk schoon, dat hij verliefd werd, en niet wist hoe hij het had. Nadat Tunggul ametung van zijn uitstapje weer naar huis gekeerd was, vertelde Ken Angrok (wat hem overkomen was) aan den eerwaarden Lohgawe: “Eerwaarde vader, wat is het voor een vrouw, wier schoot een vuurgloed uitstraalt; brengt zij ongeluk of geluk aan ?” De eerwaarde zeide: “Wie is dat, mijn jongen?” Angrok zeide: “Vader, er was een vrouw, wier schoot ik zag”. De eerwaarde Lohgawe zeide: “Zulk een vrouw, mijn jongen, is eene nariçwari (meesteresse der vrouwen), zij is het beste puik der vrouwen, mijn jongen, de ellendigste (armste, slechtste) man, die haar de zijne maken kan, wordt wereldveroveraar”. Angrok zweeg eerst een poos, en zeide toen: “Eerwaarde vader, de vrouw wier schoot dien vuurgloed uitstraalde, is de gemalin van den akuwu van Tumapel; nu ik dat weet zal ik hem door sluipmoord met een kris het leven benemen, door mijn hand zal hij omkomen, mits u het goed vindt”. De eerwaarde antwoordde: “Mijn jongen, Tunggul ametung zal door uw hand sneven, maar het gaat niet aan, dat ik mijn goedkeuring hecht aan hetgeen gij doen wilt; dat is geen handelwijze gepast aan een brahmaan; doe evenwel wat gij wilt”. Angrok zeide: “Dan, vader, neem ik afscheid van u”. De brahmaan zeide weer: “Waar wilt gij heen gaan, mijn jongen?” Angrok antwoordde: “Naar Karuman, daar woont Bango samparan, een speler, die mij tot kind heeft aangenomen, en veel van mij houdt; dien wil ik het vragen; misschien hecht hij er zijn goedkeuring aan”. “Dat is goed, maar, mijn jongen, blijf niet lang te Karuman”. Angrok zeide: “Wat zou ik er lang te maken hebben?” Ken Angrok verlaat nu Tumapel, bereikt Karuman, en vindt (daar) Bango samparan. “Waar komt gij van daan, - (zoo luidt de ontvangst daar), - gij zijt in lang niet bij mij geweest. Het is mij of ik droom, dat ik u weer bij mij heb. Gij zijt wel lang weg geweest”. Ken Angrok antwoordde hem: “Ik ben in Tumapel in dienst bij den akuwu geweest, vader. Hier kom ik, omdat ik, toen zijne gemalin van een wagen steeg en haar schoot (daarbij) bloot kwam, gezien heb, dat deze een vuurgloed uitstraalde. Nu is er een brahmaan, die eerst onlangs op Java gekomen is, de eerwaarde Lohgawe, en mij als zoon heeft aangenomen; hem heb ik gevraagd: “Wat is het voor een vrouw wier schoot een vuurgloed uitstraalt”, en hij heeft gezegd: “Zulk een vrouw is de bovenste beste, zij is het die men ardhanariçwari noemt;

Tidak ada komentar:

Posting Komentar

Komentarlah dengan baik dan sopan. Pasti akan dibalas oleh pemilik. Mohon jangan mengandung unsur kasar dan sara, mari berbagi pengetahuan, silakan kritik karena kritik itu membangun dan membuat sesuatu menjadi lebih baik

Creative Commons License
MENGUAK TABIR SEJARAH NUSANTARA by Ejang Hadian Ridwan is licensed under a Creative Commons Attribution 3.0 Unported License.
Based on a work at menguaktabirsejarah.blogspot.com.
Permissions beyond the scope of this license may be available at http://menguaktabirsejarah.blogspot.com.