PARARTON
PART I [6-10]
[6]
dan
is hier nog iemand anders”. De vervolgers zeiden: “Het is waar, dat de amandala
(maar) zes kinderen heeft, en er zijn er hier maar zes aan het planten”. Zij
gingen daarop verder. De amandala sprak toen tot Ken Angrok: “Mijn jongen, ga
heen; mogelijk komen die u zoeken, nog terug, (en) beredeneeren zij wat, ik
zeide nader, (dan) geeft het niet, dat gij tot mij uw toevlucht hebt genomen;
vlucht naar het bosch”. Ken Angrok antwoordde: “Ik zal niet wachten op die mij
vervolgen”, en zoo is het er toe gekomen, dat Ken Angrok zich naar het bosch
begaf, dat Patangtangan heette. Daarop vluchtte hij naar Ano, en van daar naar
het bosch te Terwag, maar hij werd weder en in nog hooger mate lastig. Nu
gebeurde het, dat de amandala van Luki, tegenover de welahan, zijn gaga-veld
ging beploegen, om er een boonenveld van te maken. Hij nam eten voor zijn
buffeljongen mede. Dat plaatste hij op een der stapels in een bambukokertje.
Voorovergebogen beploegde hij ijverig het boonenveld. Het eten werd door Ken
Angrok, die er al bukkende naartoe sloop, weggenomen. Zoo deed dagelijks. De
amandala stond er verbaasd van, dat het eten van den jongen dagelijks verdween,
en zeide: “Hoe komt toch die rijst te verdwijnen?” Zich in de welahan
verschuilende, hield hij het eten van den herder in het oog, terwijl hij den
jongen (in zijne plaats) liet ploegen. Spoedig daarop kwam Ken Angrok uit het
bosch, om de rijst weer weg te halen. De amandala sprak hem aan: “Gij zijt het
dus, mijn jongen, die de rijst van mijn buffeljongen iederen dag weg neemt”.
Ken Angrok antwoordde “Ja, amandala, ik nam het eten van uw jongen iederen dag
weg, omdat ik honger en niet te eten heb”. De amandala zeide:“ Wel, mijn
jongen, kom in mijn kluis als gij honger hebt, vraag (daar) iederen dag om
rijst, want dagelijks zie ik uit of er ook gasten komen”. Zoo werd Ken Angrok
door den amandala uitgenoodigd te Batur te komen, en op rijst en toespijzen
onthaald. De amadala zeide tot zijn vrouw: “Nini bhatari, ik draag u op, om,
als Ken Angrok hier mocht komen, en ik niet thuis mocht zijn, als zijn
huisvrouw, lief. tegen hem te wezen, hij is medelijdenswaardig”. Ken Angrok,
zoo verhaalt men, kwam daar (toen) elken dag. Van daar ging hij naar Lulumbang,
naar Bañjar kocapet. Nu geschiedde het eens, dat de amandala van Turyantapada
van Kabalon terugkeerde. Deze, Mpu Palot geheeten, bezat de dharmakañcana. Hij
was een leerling van den hyang buyut van Kabalon, den belichaamden
dharmakañcanasiddhi, siddhi = sanidya. Mpu Palot keerde (dan) van Kabalon weer
terug met 5 tahil ruw (goud). Te Lulumbang rustte hij even uit. Hij zag er
tegen op alleen naar Turyantapada terug te gaan, omdat men vertelde dat er
iemand was die den weg onveilig maakte. Die person moest Ken Angrok heeten. Mpu
Palot wist niet, dat het een en dezelfde was.
[7]
Hij
trof er Ken Angrok aan. Deze sprak tot hem: “Wel, mijnheer, waar gaat gij naar
toe?” Mpu Palot antwoordde: “Mijn jongen, ik kom van Kabalon, om weer naar
Turyantapada terug te keeren: maar ik ben bang voor onderweg, want iemand, die
Angrok heet, moet hem onveilig maken”. Ken Angrok glimlachte en zeide: “Wel,
mijnheer, dan zal ik u begeleiden, en ik zal het straks wel tegen hem opnemen,
als wij dien Ken Angrok mochten ontmoeten; ga u maar verder naar Turyantapada
terug, en maak u niet ongerust”. De mpu van Turyantapada gevoelde zich zeer
verplicht, toen hij de belofte van Ken Angrok vernam, en thuis gekomen, leerde
hij hem de dharmakañcana (tot belooning). Deze kende haar spoedig, en voor Mpu
Palot deed hij, als men diens wondermacht (met de zijne) zou willen
vergelijken, (daarna) niet onder. De kluizenaar nam hem ook tot kind aan,
tengevolge waarvan de kluis van Turyantapada ook Mandala ing bapa heette. Nu
gedroeg zich Ken Angrok na Mpu Palot als vader erkend te hebben, als volgt.
Omdat Mpu Palot (nog) niet voldoende had zond deze hem naar Kabalon om de
dharmakañcana bij den hyang buyut van Kabalon geheel en al meester te worden en
het ruwe (goud), dat hij er nog had achtergelaten, geheel weg te halen. Ken
Angrok ging er heen, maar de bewoners van Kabalon vertrouwden hem niet. Dit
maakte hem boos: “Er zij embang in de panapen (?) (wenschte hij), en hij
trachtte het hoofd daar te vermoorden, maar dit vluchtte en ontkwam bij den
hyang buyut van Kabalon. Alle kluizenaars van Kabalon, de guruhyang's tot en
met de kapuntan, werden opgeroepen; zij kwamen naar buiten met hun
gamelan-hamers, zetten Ken Angrok na, en sloegen hem met die hamers, om hem,
als dat kon, te dooden. Maar nu hoorden zij een stem uit den hemel: “Doodt dien
man niet, kluizenaars; hij is mijn zoon, en heeft nog veel in dit ondermaansche
te verrichten”. Dit hoorden de kluizenaars zich uit den hemel toeroepen. Zij
hielpen Ken Angrok weder geheel bijkomen. Daarop zwoer Ken Angrok een eed,
zeggende: “Er zal beoosten den Kawi geen kluizenaar zijn, die de dharmakañcana
niet volkomen bezitten zal”. Daarna ging hij van Kabalon naar Turyantapada, en
de kluizenaar van de Mandala ing bapa verkreeg de dharmakañcana nu geheel. Hij
verliet toen de Mandaleng bapa en ging naar de buurt van Tugaran. De buyut van
Tugaran wilde van hem niet weten. Hij maakte het den menschen daar lastig, en
werd daarom door de gopala opgenomen en (weer) in de Mandala ing bapa
geplaatst. Nu gebeurde het, dat hij de dochter van den buyut van Tugaran
aantrof, toen zij op een gaga-veld boonen plantte. Hij verkrachtte dat meisje;
langen tijd was de boon in den zak, en daarom zijn de boonen van Tugaran
gladrond, groot en zoet. Van Tugaran keerde hij weder naar de Mandala ing bapa
terug,
[8]
en
zeide: “Als ik (ooit) wat word, dan zal ik aan den kluizenaar van den Mandala
ing bapa een groote gift in zilver doen”. Er werd naar Daha bericht gezonden,
dat hij weder last veroorzaakte, en zich te Turyantapada verstoken had. Men
trachtte hem weer onschadelijk te maken en lieden van Daha zochten naar hem.
Hij ging van de Mandaleng bapa weg, en vluchtte naar den berg Pustaka. Van daar
ging hij naar Limbehan, waar de buyut met hem begaan was en hem opnam, doch
daarop ging hij weer naar Rabut kedung Panitikan om er te gaan slapen. (Daar)
werd hem geopenbaard, dat hij naar Rabut gunung Lejar moest gaan op zwarten
Woensdag van de wuku Warigadyan, “de goden zouden dan een vergadering houden”,
zoo zeide de nini van Panitikan, “(en) ik zal u helpen en verbergen, vader;
niet iemand zal u zien; ik moet (toch) op den berg Lejar gaan vegen, als er
godenvergadering is”. Zoo zeide zij. Ken Angrok begaf zich daarop naar den berg
Lejar, en toen zwarte Woensdag van de wuku Warigadyan was gekomen, ging hij
naar de vergaderplaats. Hij verstak zich in den vuilnishoop, waar hij door de
nini van Panitikan met gras overdekt werd. Daarop lieten zich de zeven geluiden
hooren: rollende donderslagen, en korte, aardbeving, bliksem, weerlicht,
wervel-en stormwinden; er viel regen in een tijd, dat men die niet verwachten
kon; onafgebroken waren er regenbogen in het oosten en (te gelijk) in het
westen te zien, en daarop zonder verpoozen stemmen te hooren rumoerig en
onstuimig. Het gevoelen van de goden op die vergadering was: “Hij die het
eiland Jawa hecht en sterk maken zal, als ...” zoo spraken de goden, om beurten
roepende; en “Wie moet er koning over het eiland Jawa worden?” vroegen zij.
Bhatara Guru antwoordde: “Weet goden, dat ik een zoon heb, die als menschenkind
uit een vrouw van Pangkur geboren is, die zal het land van Jawa hecht en sterk
maken”, Nu kwam Ken Angrok uit de vuilnishoop te voorschijn, en de goden
keurden hem, toen zij hem gezien hadden, goed, en stelden vast, dat hij (als
koning) Bhatara Guru heeten zou; zoo beslisten zij, onder luid en algemeen
gejuich. Over Ken Angrok was door het lot (nog verder) beschikt, dat hij als
vader erkennen zou den weleerwaarden brahmaan Lohgawe, die juist van Jambudwipa
was gekomen, omdat hij hem te Taloka moest gaan zoeken; zoo zijn er het eerst
brahmanen oostelijk van den Kawi aangeland. De tocht naar Jawa had hij niet met
een schip gemaakt; op drie kakatang-bladeren had hij hem gedaan. Hij landde in
het gebied van Taloka, en zocht nu Ken Angrok overal. Hij sprak: “Er moet een
jongen zijn met lange handen en dikke knieen, in zijn rechterhand moet het
radteeken en in zijn linker het schelpteeken te zien zijn, Ken Angrok heet hij,
en ik zag hem in mijne devotie; hij is een incarnatie van Bhatara Wisnu, die
mij indertijd in Jambudwipa onderrichtte: ”Eerwaarde Lohgawe, gij hebt mijn
beeldtenis nu reeds zoo lang aangebeden, (maar) zelf ben ik hier niet (meer);
ik heb mij geincarneerd in een mensch op Jawa; volg mij (daarheen); ik ben
(thans) Ken Angrok;
[9]
zoek
mij in de speelhuizen””. Spoedig daarop treft Lohgawe Ken Angrok in een speelhuis
aan. Hij ziet oplettend toe, en werkelijk hij is het dien hij in zijn devotie
gezien had. Hij wendt zich tot hem en zegt: “Gij, mijn jongen, zijt Ken Angrok?
Ik ken u, omdat ik u in mijn devotie heb aanschouwd”. Angrok antwoordde:
“Juist, mijnheer, ik ben Ken Angrok”. De brahmaan omhelsde hem en zeide: “Ik
neem u aan tot zoon, mijn jongen, ik zal u helpen in het ongeluk, en u
verzorgen waarheen gij ook gaat”. Ken Angrok verlaat daarop Taloka, en gaat met
den brahmaan naar Tumapel. Daar gekomen vindt hij, een goede gelegenheid om,
zooals hij erg verlangde, bij den akuwu Tunggul ametung op audientie te gaan.
Er is juist audientie. Tunggul ametung zeide: “Welkom, mijnheer de brahmaan,
van waar komt u, dien ik tot nog toe niet zag”. De eerwaarde Lohgawe antwoordde:
“Mijn jongen, akuwu, ik kom juist van over zee; ik wilde gaarne bij u, mijn
jongen, in dienst komen en verwijlen, en ook mijn aangenomen zoon hier zou dat
gaarne bij u doen”. Tunggul ametung liet daarop volgen: “Wel, eerwaarde, het
doet mij genoegen, dat u bij mij wil komen verblijven. [Aldus sprak Tunggul
ametung]. Ken Angrok diende nu gedurende een tijd bij Tunggul ametung, den
akuwu van Tumapel. Nu gebeurde het dat er te Panawijen een geleerde
buddha-priester van de mahayanistische kerk, was. Hij had een kluis op de
velden van de Panawijen-ers, en heette Mpu Purwa. Hij had een dochter van voor
dat hij mahayanist geworden was, een meisje buitengemeen schoon, Ken Dedes
geheeten. Men vertelde van haar, dat zij onvergelijkelijk schoon was, en
beoosten den Kawi was dat doorgedrongen tot Tumapel. Tunggul ametung hoorde
het, hij ging naar Panawijen, naar het verblijf van Mpu Purwa, vond (daar) Ken
Dedes en was over de schoonheid van de maagd geheel opgetogen. Mpu Purwa was
juist afwezig, en zoo werd Ken Dedes door Tunggul ametung met geweld geschaakt.
Toen Mpu Purwa weer terugkwam, vond hij zijn (immers) reeds geschaakte dochter
niet (terug); hij begreep het niet, en slingerde een verschrikkelijke
verwensching (tegen de schuldigen): “Moge de schaker van mijn kind het genot,
dat hij van haar hebben zal, niet ten einde toe smaken, maar door sluipmoord
met een kris omkomen; en mogen de putten van de Panawijen-ers opdrogen, en er
geen water uit de bekkens hier meer vloeien, omdat zij mij niet bericht hebben,
dat mijn kind aangerand werd; en voor mijn kind, die de karma amamadangi
geleerd heeft, wensch ik, dat zij een zeer groot geluk deelachtig moge worden”.
[10]
Zoo
luidde de vloek van den mahayanist te Panawijen. Nadat Ken Dedes te Tumapel was
gekomen, sliep Tunggul ametung met haar, en hij beminde haar teeder, en toen
zich de eerste teekenen der zwangerschap begonnen te openbaren, deed hij met
haar voor genoegen een uitstapje naar den hof Boboji. Zij reed (daarbij) op een
wagen. Bij het afstijgen van den wagen, in den tuin, deed het toeval hare
bloote dij tot op haren schoot zichtbaar worden, en zag Ken Angrok daar een
vuurgloed. Hij raakte daardoor in de war, en dan, zij was zoo volmaakt en
onvergelijkelijk schoon, dat hij verliefd werd, en niet wist hoe hij het had.
Nadat Tunggul ametung van zijn uitstapje weer naar huis gekeerd was, vertelde
Ken Angrok (wat hem overkomen was) aan den eerwaarden Lohgawe: “Eerwaarde
vader, wat is het voor een vrouw, wier schoot een vuurgloed uitstraalt; brengt
zij ongeluk of geluk aan ?” De eerwaarde zeide: “Wie is dat, mijn jongen?”
Angrok zeide: “Vader, er was een vrouw, wier schoot ik zag”. De eerwaarde
Lohgawe zeide: “Zulk een vrouw, mijn jongen, is eene nariçwari (meesteresse der
vrouwen), zij is het beste puik der vrouwen, mijn jongen, de ellendigste
(armste, slechtste) man, die haar de zijne maken kan, wordt wereldveroveraar”.
Angrok zweeg eerst een poos, en zeide toen: “Eerwaarde vader, de vrouw wier
schoot dien vuurgloed uitstraalde, is de gemalin van den akuwu van Tumapel; nu
ik dat weet zal ik hem door sluipmoord met een kris het leven benemen, door
mijn hand zal hij omkomen, mits u het goed vindt”. De eerwaarde antwoordde:
“Mijn jongen, Tunggul ametung zal door uw hand sneven, maar het gaat niet aan,
dat ik mijn goedkeuring hecht aan hetgeen gij doen wilt; dat is geen
handelwijze gepast aan een brahmaan; doe evenwel wat gij wilt”. Angrok zeide:
“Dan, vader, neem ik afscheid van u”. De brahmaan zeide weer: “Waar wilt gij
heen gaan, mijn jongen?” Angrok antwoordde: “Naar Karuman, daar woont Bango
samparan, een speler, die mij tot kind heeft aangenomen, en veel van mij houdt;
dien wil ik het vragen; misschien hecht hij er zijn goedkeuring aan”. “Dat is
goed, maar, mijn jongen, blijf niet lang te Karuman”. Angrok zeide: “Wat zou ik
er lang te maken hebben?” Ken Angrok verlaat nu Tumapel, bereikt Karuman, en
vindt (daar) Bango samparan. “Waar komt gij van daan, - (zoo luidt de ontvangst
daar), - gij zijt in lang niet bij mij geweest. Het is mij of ik droom, dat ik
u weer bij mij heb. Gij zijt wel lang weg geweest”. Ken Angrok antwoordde hem:
“Ik ben in Tumapel in dienst bij den akuwu geweest, vader. Hier kom ik, omdat
ik, toen zijne gemalin van een wagen steeg en haar schoot (daarbij) bloot kwam,
gezien heb, dat deze een vuurgloed uitstraalde. Nu is er een brahmaan, die
eerst onlangs op Java gekomen is, de eerwaarde Lohgawe, en mij als zoon heeft
aangenomen; hem heb ik gevraagd: “Wat is het voor een vrouw wier schoot een
vuurgloed uitstraalt”, en hij heeft gezegd: “Zulk een vrouw is de bovenste
beste, zij is het die men ardhanariçwari noemt;
Tidak ada komentar:
Posting Komentar
Komentarlah dengan baik dan sopan. Pasti akan dibalas oleh pemilik. Mohon jangan mengandung unsur kasar dan sara, mari berbagi pengetahuan, silakan kritik karena kritik itu membangun dan membuat sesuatu menjadi lebih baik