PARARTON
PART VIII [25-27]
...[25]
Hem
volgde als koning Raden Kala gemet op, onder den naam Bhatara Jayanagara. Çri
Çiwabuddha werd bijgezet te Tumapel, waar het vrije heiligdom den naam
Purwapatapan kreeg. Tusschen de oprichting van dat vrije heiligdom en den
opstand van Rangga lawe verliepen zeventien jaar. Rangga lawe verlangde tot
patih aangesteld te worden, doch dit geschiedde niet, (en) daarom ging hij naar
Tuban en stond hij op, vele gezellen verleidende. De Tubanners van de noord
lieten zich medeslepen, en volgden Rangga lawe. De namen van hen, die hem
volgden, zijn Pañji Marajaya, Jaran waha, Arya Siddhi, Lintang, Tosan, Galatik
en Tati ; zij stonden met Rangga lawe op. Hij verliet Majapahit, omdat hij een
hoogeren rang ambieerde. Mahapati wist hem in verdenking te brengen, en gebruikte
daarvoor de uiting van Rangga lawe: „Praat er maar niet verder van, ook in het
Parthayajña is er een plaats voor lafhartigen”. Men vernam te Majapahit, dat
Rangga lawe opgestaan was; Mahapati bracht het aan. Aji Jayanagara hinderde het
zeer. Die met Rangga lawe waren opgestaan, kwamen allen om, behalve Galatik,
die op bevel van Mahapati weer afviel. De opstand van Rangga lawe had plaats in
1217 [lees 1231].Wiraraja vroeg verlof terug te gaan naar Lamajang tigang juru,
immers Raden Wijaya had beloofd Jawa (met hem) te zullen deelen. Hij kreeg het
gewest Lamajang, noord en zuid, en de drie juru’s. Geruimen tijd had Wiraraja
er genot van. Nambi bleef als apathi (te Majapahit); Sora was demung en Tipar
tumenggung. Toenmaals was tumenggung minder dan demung. Wiraraja kwam niet weer
te Majapahit terug, niet van zins in de achtste (moeson-)maand op audientie te
gaan (zooals dat anders de gewoonte was). Drie jaren na den opstand van Rangga
lawe had de geschiedenis met Sora plaats. Mahapati klaagde Sora aan. Hij werd
door Kebo anabrang uit den weg geruimd in 1222 [lees 1233]. (Ook) Nambi werd
door Mahapati in verdenking gebracht, maar hij liet het niet blijken, dat hij
het tegen hem had; toen hij een goede gelegenheid vond, vroeg (Nambi) verlof
Wiraraja (zijn vader), die ziek was, te gaan bezoeken. Çri Jayanagara vond het
goed, maar stond hem niet toe lang weg te blijven, doch Nambi kwam niet terug;
hij bleef te Lembah, waar hij een kuta maakte, en een leger formeerde. Wiraraja
sterft dan. Aji Jayanagara was (toen) twee jaar koning (prabhu). Bergstorting
in de Lungge (?), in Çaka 1233. Daarop de gebeurtenis met den juru demung, twee
jaar na die met Sora. De dood van den juru demung had plaats in Çaka 1235.
Daarop (volgde) de gebeurtenis met Gajah biru, in Çaka 1236. Verfolgens die te
Mandana. Aji Jayanagara ging zelf mede om de lieden van Mandana tenonder te
brengen, in de tweede (moeson-)maand. Verfolgens trok hij naar het oosten, om
Nambi onschadelijk te maken. Men vertelde aan Nambi, dat de juru demung, de
patih emban, tumenggung Jaran lejong en de mantri Parakrama (?), allen reeds
gesneuveld waren. Nambi zeide: „Samara, Derpana, Teguh, oom Jaran bangkal,
Wirot, Windan, en Jangkung, als men (het westen met het oosten) vergelijkt, dan
doen de lieden van het oosten hier niet onder; het herstelt zich weer, als het
ten onder is gegaan; (en) wie zijn de hartaders van het westen:
[26]
Jabung
terewes, Lembu peteng, Ikalikalan bang; (goed, maar) ik ben niet bang, al zet
men er 10000 (van zulke menschen) voor mij en achter mij, laat het maar zoo ver
komen, ik vecht als te Bubat”. De lieden van Majapahit kwamen. Nambi trekt naar
het zuiden; Ganding wordt vernield; de praçasti wordt ingetrokken; Nambi wordt
hardnekkig nagezet; Derpana, Samara, Wirot, Made, Windan, Jangkung, en Teguh
strijden, met Arya Nambi voorop; de Majapahiters worden op de vlucht geslagen,
en kunnen zich niet herstellen. Jabung terewes, Lembu peteng, Ikalikalan bang
vechten met Nambi; hij (?) sneuvelt, (en) alle gezellen van Nambi vallen in den
strijd; Rabut buhaya abang wordt vernield; de troepen van het oosten slaan op
de vlucht, en Lamajang valt in Çaka 1238 (weer in handen van Majapahit). De
gebeurtenis van Wagal viel samen met die van Mandana. Drie jaar na de eerste
geschiedde die te Lasem. Semi werd onder een wilden kapok-boom gedood, in Çaka
1240. Daarop volgde de geschiedenis met Kuti. Er waren dharmaputra’s van den
vorst, pangalasan`s aan wie iets veroorloofd was, een zevental, Kuti, (Semi)
Pangça, Wedeng, Yuyu, Tañca, (en) Bañak; Kuti en Semi werden uit den weg
geruimd, door Mahapati valschelijk aangeklaagd. Daardoor kwam het aan het
licht, dat Mahapati intrigeerde. Hij werd gepakt, en gedood met celeng’s; hij
werd schuldig verklaard an twiststokerij door valsche beschuldigingen. Toen
Kuti nog niet gedood was, wilde de vorst zelf naar Badander gaan. Hij ging’s
nachts weg zonder dat iemand het wist; slechts de Bhayangkara`’s, die juist de
wacht hadden, toen de vorst heenging, gingen met hem, een vijftien man. Gajah
mada was toen bekel bij de Bhayangkara’s; het was juist zijne wacht, daarom
ging hij mede, toen de vorst wegging. Toen hij eenigen tijd de Badander was,
vroeg een der pangalasan’s om terug te mogen keeren, maar Gajah mada stond het
hem niet toe, omdat er maar weinig volgelingen waren, doch de man stond er op.
Gajah mada stak hem overhoop, in het oog houdende, dat (zoo) iemand het wel
eens zou kunnen vertellen; dat de abhatara bij den buyut van Badander in huis
was, en zoo Kuti dat te weten zou kunnen komen. Na een pasar-week vroeg Gajah
mada (zelf) naar Majapahit te mogen gaan. Te Majapahit vroeg hem de
amañcanagara, waar de bhatara was; hij vertelde hem, dat deze door de gezellen
van Kuti gedood was. Allen die het vernamen, (bleken daarover) bedroefd te
zijn. Gajah mada zeide (toen): „Houdt u maar bedaard; gij wilt dus Kuti niet
tot uw heer hebben?” De toegesprokenen antwordden: „Wat bedoelt gij daarmee,
hij is onze heer toch niet”. Toen vertelde Gajah mada eindelijk, dat de
abhatara te Badander was. Gajah mada zocht daarop bescherming bij de mantri’s
en zij beloofden Kuti te dooden, (en) Kuti werd gedood. De abhatara keerde van
Badander terug, de buyut bleef er achter, en sub (?) op den langen duur. Nadat
de bhatara teruggekeerd was, werd Gajah mada uit zijn betrekking van bekel bij
de Bhayangkara`s ontslagen, twee maanden at hij (nu) palapa, en daarop werd hij
aangesteld tot apatih van Kahuripan, wat hij twee jaar was; en toen Arya Tilam,
de patih van Daha, stierf, werd hij in diens plaats daar aangesteld; te dier
tijde was Arya Tadah patih amangkubhumi; deze ondersteunde het dat Gajah mada
patih van Daha werd.
[27]
Aji
Jayanagara had twee halve zusters, die hij niet wilde, dat met een ander
huwden; daar hij ze zelf wilde nemen. Daarom vermeden de ksatriya’s Majapahit;
die er gezien werd, werd gedood; hij mocht soms een zijner zusters willen
hebben. De ksatriya’s verstaken zich. De huisvrouw van Tañca verspreidde het
gerucht, dat de vorst haar kwaad had gedaan. Tañca werd daarop door Gajah mada
in rechten betrokken. Toevallig had Jayanagara een bubuh (gezwel), waardoor hij
verpflicht was binnen te blijven. Tañca kreeg bevel het (hem) op zijn bed te
gaan snijden. Hij sneed er een-tweemaal in zonder gevolg. Hij verzocht den
vorst zijn kemitan af te leggen. Dit deed deze, het nast zijn bed leggende. Nu
sneed Tañca (nog eens), en het ging goed, maar tevens doorstak hij den vorst,
zoodat deze in zijn bed stierf. Tañca werd daarop dadelijk door Gajah mada van
kant gemaakt. Tusschen de geschiedenis met Kuti en die met Tañca liggen negen
jaar; (de laatste had plaats) in Çaka 1250. Hij (Aji Jayanagara) werd bijgezet
te Kapopongan, dat den naam, Çrnggapura kreeg, in de maand (Was)anta (?).
Daarna betraden de ksatriya’s Majapahit weder. Raden Cakradhara was de keuze
van Bhreng Kahuripan bij haar swayambara, en werd haar man. Raden Kuda merta
huwde met Bhreng Daha. Raden Kuda merta stond de Wengker, (en is dezelfde als)
Bhreng Pramiçwara van Pamotan, die ook Çri Wijayarajasa heette. Een zoon van
Raden Cakradhara, Çri Kertawardhana, stond te Tumapel.
Tidak ada komentar:
Posting Komentar
Komentarlah dengan baik dan sopan. Pasti akan dibalas oleh pemilik. Mohon jangan mengandung unsur kasar dan sara, mari berbagi pengetahuan, silakan kritik karena kritik itu membangun dan membuat sesuatu menjadi lebih baik